NJ 1992/714
HOGE RAAD
8 juli 1992, nr. 14852
(Mrs. Royer, Bloembergen, Neleman, Heemskerk, Nieuwenhuis; A-G Hartkamp)
RvdW 1992, 189
Aidsbesmetting door medische fout. Nadeel dat niet in vermogensschade bestaat (immateriele schade, smartengeld). Wijze van begroting. Voorschot in kort geding.
Het gaat om het volgende.
Verweerder in cassatie O. is in september 1989 op de afd. Nucleaire Geneeskunde van eiseres tot cassatie (het AMC) door een arts in opleiding intraveneus ingespoten met een spuit die net tevoren gebruikt was voor een Aidspatiënt en die nog een kleine hoeveelheid bloed van die Aidspatiënt bevatte. De fout is vrijwel direct opgemerkt en binnen 45 minuten is begonnen met een zidovudine behandeling, waardoor een HIV-infectie mogelijk te voorkomen is. Deze behandeling heeft echter niet gewerkt. Ongeveer veertig dagen nadien hebben de artsen vastgesteld dat O. besmet was het HIV-virus. Bij brief van 27 nov. 1990 schreef dr. J.M.A. Lange, hoofd Nationaal AIDS Therapie Evaluatie Centrum van het AZUA en behandelend arts van O., aan de raadsman van O. dat de afweer van O. in de periode van een jaar gestaag achteruit was gegaan en hij daarmee in de gevarenzone voor het ontwikkelen van opportunistische infecties (AIDS) was gekomen. Naar aanleiding van deze brief schreef prof. dr. R.A. Coutinho, hoofd sector Volksgezondheid en Milieu van de GG en GD, bij brief van 5 dec. 1990 aan de raadsman van O. dat verwacht moest worden dat O. binnen afzienbare tijd ziekteverschijnselen zou ontwikkelen ten gevolge van zijn in het ziekenhuis opgelopen HIV-infectie en dat geconcludeerd moest worden dat het ziekteverloop van O. helaas veel sneller was gegaan dan hij enkele maanden geleden, op basis van literatuurgegevens, voorspelde. Als nadere toelichting daarop schreef dr. Coutinho vervolgens op 17 dec. 1990 dat het bijzonder moeilijk was een betrouwbare voorspelling te geven over de te verwachten levensduur van O., maar dat het gezien zijn slechte afweer redelijk was ervan uit te gaan dat binnen 1 tot 2 jaar de diagnose AIDS bij hem gesteld zou worden. Vervolgens gaf dr. Coutinho een aantal statistische gegevens weer over de levensduur van een patiënt bij wie de diagnose AIDS is gesteld en concludeerde daaruit dat de vooruitzichten voor O. slecht waren.
Ook naar het voor 1 jan. 1992 geldende, hier toepasselijk recht heeft iemand die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk letsel heeft opgelopen, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het door hem geleden nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. Bij de begroting van deze vergoeding dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden. Hierbij moet in een geval als in casu met name worden gedacht aan enerzijds de aard van de aansprakelijkheid en anderzijds de aard, de duur en de intensiteit van de pijn, het verdriet en de gederfde levensvreugde die voor het slachtoffer het gevolg zijn van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust. Onder het verdriet is ook begrepen het verdriet dat het slachtoffer heeft doordat als gevolg van deze gebeurtenis zijn levensverwachting is bekort.
Ook van deze schade is de begroting voorbehouden aan de feitenrechter die daarbij niet gebonden is aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijs. In cassatie zal kunnen worden getoetst of de rechter heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, of ter van de wijze van begroting (vgl. HR NJ 1986, 567).
Het ligt in de rede dat de rechter bij zijn begroting let op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen. Geen rechtsregel belet de rechter mede acht te slaan op de ontwikkelingen in andere landen met betrekking tot de toegekende bedragen, zij het dat deze ontwikkelingen niet beslissend kunnen zijn voor de in Nederland toe te kennen bedragen.
De rechter in kort geding kan ook met betrekking tot nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, een voorschot op de schadevergoeding toekennen. Deze rechter zal niet alleen hebben te onderzoeken of er sprake is van onverwijlde spoed, maar ook of uiteindelijke toewijzing van de vordering van het slachtoffer op de aansprakelijke persoon naar zijn voorlopig oordeel voldoende aannemelijk is, terwijl hij tevens in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico zal hebben te betrekken (vgl. HR NJ 1986, 84).
Commentaar Jan de Bruin
De Hoge Raad accordeert dat in Kort Geding een smartengeld wordt toegewezen van fl. 300.000 ofwel eur 136.000 omdat de aansprakelijkheid van het ziekenhuis vaststaat en de levensverwachting door de ernstige fout van het ziekenhuis vaststaat en het slachtoffer hooguit enkele jaren nog heeft te leven.
De uitspraak is gedaan in 1992. Wie de jaarlijkse inflatiecorrectie prijspeil CBS vanaf 1992 tot 2008 toepast komt dan uit op een bedrag van (afgerond) eur 200.000,00.
Dat is dus thans het hoogste bedrag aan smartengeld dat onder het Nederlands recht verkregen kan worden.
Letselschade Haaglanden
De Hoge Raad acc